Boven de grote blauwgrijze deur van het kabinet Peeters hangt de Vlaamse en Belgische vlag halfstok. Het is
een speling van de wind. Enkel de Europese wappert onkreukbaar, haast
triomfantelijk.
Dan zwijgt de wind even, alle drie hangen ze nu gebogen,
lijdzaam, intriest als het treurende ouderpaar van Kollwitz.
Opvallend veel jonge cabinetards keren terug van hun
lunchpauze, sommige keurig opgedirkt, anderen flamboyant, jeans, geruit blauw
hemd zonder das. Ze letten al lang niet meer op de vlaggen. De meeste lachen,
misschien weten ze meer. Niemand haast zich bij de lopende zaken.
Een Hollandse klas zit bovenaan de trappen vóór het
standbeeld van de Belgische Martelaren. Eén meisje wil indruk maken op de
jongens, ze heeft de neiging snel corpulent te gaan worden en moet veel meer
moeite doen dan de blonde stoot wat verder, zij zit nonchalant naast een resem
aanbidders die zich allen vergeefs uitsloven. Zij reageert enkel op de veel te
jonge leraar in zijn roodgeruit hemd. Hij heeft wat van de jonge Rutger Hauer, maar met bruine lokken,
het maakt hem niet minder onweerstaanbaar voor de jonge meiden uit zijn klas.
De blonde daagt hem uit als hij wat mompelt, hij staat recht
achter de lange rij op de trappen. Zij lacht, hij reageert grinnikend, dan zij
opnieuw. Charmeur, maar met mate, hij moet de kerk in het midden houden, net
genoeg belangstelling tonen, gul maar ingehouden en vooral gespreid. Hij stuurt
zijn pupillen de stad in, in groepjes van drie, vier, het vertrekpunt is het
monument van de Belgische onafhankelijkheid. Ook hen ontgaat het vlaggenspel,
de Belgische vlag is nu haast helemaal opgerold.
Eén man, lichtjes verdwaald met een holle hoed neemt plaats
op de vrijgekomen trappen terwijl de klas op zoek gaat naar restanten van de
Belgische geschiedenis. Dan landt de duif, grijs en verkleumd, vóór de voeten
van de holle hoed. Ze pikt, bij gebrek aan beters, in een nat peukje, schudt
schichtig haar kopje.
Nog even kijkt ze naar de man, dan spreidt ze haar vleugels,
hier valt niks meer te rapen.