maandag 7 december 2015

Een beetje pijn

De roodharige, vermoedelijk Poolse arts boezemt mij meteen alle vertrouwen in. Ik weet niet zeker of we iets gaan vinden, maar we gaan ons best doen.
Van die soort zijn er te weinig. Geneeskunde is geen exacte wetenschap, ik ga u niets wijsmaken maar ik ga mijn verdomde best doen. Maar ze vindt het, opgelucht, niet in het minst voor mij.
Ik ga u wel een beetje pijn moeten doen, zeg het maar als het niet gaat, zegt ze in onberispelijk Nederlands met een donker accent. Nadien legt ze me haarfijn alles uit. Een banaal bloedvaatje heeft de roodharige arts dicht gebrand.

Een beetje pijn. 
Ik moet er aan denken in het cafetaria van dezelfde kliniek. Voor mij zit een bleek meisje, armen als breekbare potloden, haar beide benen geamputeerd. Ook haar vingers zitten in een verband. Ze is niet gelaten, eerder opgelucht, ontsnapt uit een hel.
Ze is nog zwak, overal hangen apparaten aan de rolstoel. Een gezette vrouw duwt haar, maar ze weert haar vriendelijk af. De vrouw legt haar hand op haar schouder. Ze bestelt een kleine vleesschotel, de vrouw betaalt. Het meisje blijft lang kijken naar het mega reclamebord Latte Caramel, een reuzeglas chocolade, ze lijkt er door gebiologeerd.
Dan gaan ze beide in een hoekje zitten, alsof ze de andere klanten vooral niet willen storen, het is geen fraai zicht. Ze blaast haar halflange haren uit haar gezicht, trekt met haar linkerpink de vork die dreigt te vallen behendig op het dienbord.

Het doet een beetje pijn haar zo te zien, een geknakt riet. Zij duwt met haar nageldunne armpjes moedig de rolstoel. Amper twintig, het moet vooruit gaan.

Er ligt nog een heel leven open.

maandag 2 november 2015

Ik ben blij dat gij in mijn team zit

Hij lijkt me geen zakenman, is hij te ontspannen voor. Evenmin uit de zorgsector, kledij leent er zich niet toe. Een leraar wiskunde ? Een parastatale ? Ambtenaar ?
De zin die voorbij waaide aan de Warande, in zijn mobieltje, een wolkje veelbelovend parfum, doet me weifelen.
Ik heb het in de groep ‘gelegd’.

Een groep leent zich voor veel. 
Het in de groep gooien bijvoorbeeld, een clusterbom, je ruikt het conflict al. 
Ik heb het in de groep gezegd, dat is eerder monkelen, willen maar niet kunnen, nonchalant, snel er tussen om er vanaf te zijn, liefst niet discussiëren. Een korte passage.
Nog zoiets, ik heb het achtergelaten in de groep. Tja, dan ben je d’er mooi vanaf. De verweesde gedachte, hier groep, zorg maar voor mijn kindje, de vondelingenschuif.
Hélemaal van de pot gerukt : ik heb het geparkeerd in de groep. Daar kan ik een boek mee vullen, de gestalde ideeën en suggesties. Zo op het einde van het jaar nog eens rommelen in het diepvriesvak van de afspraken, ah, het ligt er nog, we zijn gerust. Bevroren schimmel.

Neen, deze man legt het.
Zoals een kind, liefdevol en fragiel in een warme kribbe. Dat gaan we samen koesteren en groot brengen. Bij stil staan. Opvoeden, dan moet het zelf zijn weg zien te vinden.

Het honoreren van het zoeken. Je hoort het antwoord groeien.

vrijdag 16 oktober 2015

Claudette

Ik zag haar nog amper, eigenlijk nooit meer. Mensen komen en gaan. Ik ging elders gaan werken, zij werkte allang niet meer. Ik kwam er vaak, na de werkdag, we waren niet echt close, maar toch. 
Ze was niet uitgesproken knap, wel sexy. Lange blonde gevlochten staart, vrijwel altijd kort gerokt, sober parfum. Wat opviel, ze was lenig. In een vroeger leven was ze ongetwijfeld keurturnster geweest.

Ze bediende de mannen afgemeten, niet onbeleefd, zeker niet hartelijk. Zakelijk. Zij die flirtten hield ze kordaat op afstand. Zij koos zelf, dat leek eigenaardig want ze liet zich graag bewonderen. Schudde met haar kont, nooit hoerig, heel naturel. Heb haar nooit geweten met een klant uit het café, werk en privé strikt gescheiden.

Ze zei het zelf, ongegeneerd, maar niet voor het ganse café. Ze kon geen dag zonder, verslaafd, zo noemde ze het. Minstens ’s ochtends en ’s avonds. Het minimum minimorum. Tijdens het weekend verlangde ze, neen, moest er vaak worden gepresteerd.

Ik was nooit een partij voor haar. Klant, en ze wist dat ik trouw was, en te jong, onervaren en met teveel complimenten, en te braaf. Ze had ze liever met een hoek af, niet teveel blabla, dom en gespierd, een lekker lijf. 
Ik heb ze nooit gezien, zelfs niet die éne keer toen ik ze hielp verhuizen, maar ze waren er in alle kleuren. Zwart en blank, Noord Afrikanen, bodybuilders, ex-gevangenen.
Ze moesten wel proper zijn, ze werden gedoogd, gebruikt en gedumpt wanneer de honger over was. Maar onderwijl had ze zal gekozen, zat nooit zonder. Er was nooit sprake van liefde, verkrampt en bedwelmd door haar drift, een op hol geslagen libido. Het was een tijd waarin alles nog ambachtelijk gebeurde, waren er toen pornosites geweest, zij, een wrak gelijk.

Het had gekund, dat ze voor zichzelf begon, maar dan had ze niet te kiezen, pakken wat ze geven. Daar bedankte ze voor. Ze wilde van boven liggen.
Ze zat in een hoekje van mijn geheugen. Wellicht liep geen enkele vrijer achter haar kist.
Of allemaal. Want ze was zo gul.


woensdag 19 augustus 2015

De Twijfel

Misschien. Misschien niet.
De volle vanzelfsprekendheid die er toen was, werk, trouwen, kinderen, huis. In die orde.
Helemaal versplinterd.
Zoveel ligt nog open, het hoeft niet en zeker niet dat rijtje.
Het dorp provinciaal, de wereld open en bloot. Een wereldreis vanzelfsprekend, minstens Patagonië, zes maanden Nieuw-Zeeland, een jaar Zuidoost Azië.
Een kind, ja, maar en wat dan, niet, waarom, wanneer ? Het oeverloze wikken en wegen.
Zelf iets beginnen ? Onafhankelijk zijn. Het ongebondene.

Daarover praten ze, de jongen en het meisje bij hun Continental Breakfast op de hoek van de rue l’Eclips. Niet zo precies, omlijnd, dat is te vanzelfsprekend, het valt in flarden.
Zij studeert opnieuw, hij werkt voorlopig – hij zoekt wat anders, maar weet het zelf niet goed. Heeft zich aangemeld bij Actiris, bijscholing, onduidelijk wat of hoe ?
Alles op losse schroeven en tegelijk willen ze het niet anders. Dromen van. Alles alles open laten.
Dertigers, ze nemen vakantie in eigen stad. Ze wonen amper een paar meter van de Continental Breakfast.
Ze zien wel, alles mag nog.
Hij sluit het niet uit, het kind, maar nu niet. Zij wil graag, twijfelt ook omdat ze aan alles twijfelt.
Ondertussen tikt de biologische klok.
Hij kijkt naar buiten, zij ook. Ze aarzelen in stilte.

De verschroeiende vrijheid van alles of alles.

vrijdag 17 juli 2015

Festina Lente

Tu dois rester dans ta chambre monsieur, il y a encore d’autres gens qui attendent..
Hij heeft zijn bovenlijf ontbloot, de jonge Maroxellois. Je vais mordre, je vais mordre, donne moi un miroir. Hij is zo stoned als een garnaal.

Het wordt middernacht op Spoed.
Een vrouw met een verward gezicht vraagt geld, je veux rentrer, j’ai pas d’argent pour un taxi. Ze ruikt vreselijk. Zuur van braaksel en urine. Ze draagt haar overbodige regenjas averechts. Ze klampt patiënten en verplegenden aan, iedereen heeft veel geduld. 
Het is bloedheet op de krappe kamer. Een Afrikaanse vrouw is geblesseerd, slaag. Bon courage, zegt de dikke verpleger. Witkielen met een hart. De radioloog duwt ons de lift in. Lange gangen, donker, avond in een lege afdeling. Stilte die knaagt. Ook hij heeft veel geduld. Druk ? vraag ik, om maar iets te zeggen. Altijd.
Een clochard slaapt zijn vieze roes uit, naast hem een copain, alhoewel. Als hij naar het toilet wankelt rukt de andere het laken van zijn bed. Naast ons ligt een man uit Uruguay, op bezoek in Brussel, maar hij is heel alleen. Een Pakistaanse jongeman, voet in de plaaster, onderhoudt zich met hem in het Engels, ze arriveerden gelijk, dat schept een band.
De dokter spreekt drie talen maar geen Roemeens. Hij legt één en ander uit aan de Roemeen met de lange staart, die vertaalt het naar zijn moeder, zij vraagt opnieuw iets, hij vertaalt het naar de dokter.
De gang loopt vol, de dokter wacht geduldig. 
Een zwarte vrouw komt langs met een valies, ze zoekt haar moeder. Een man komt paniekerig de gang in – t’inquiete pas Jules, c’est pas grave, zegt de vrouw op het bed. Zij troost hem. Hij streelt haar arm, ze lacht haar pijn weg. De twee agenten vragen tienmaal hetzelfde, ze zijn zwaar bewapend.
Je veux voir un médecin, je veux voir un médecin. De junkie blijft de gang teisteren. Mag men weed gebruiken de dag vóór het Suikerfeest ? Il n’y a pas de médecin disponible, il faut attendre comme tout le monde monsieur. Rentre dans ta chambre s’il vous plaît. Ze gaan heen en weer, de Florence Nightingales van de Nacht, beheerst, met verstandige haast. 
Een dokter met een groen mondlapje loopt voorbij, in en uit de care. Een oudere vrouw vergezeld van haar mec met grijze paardenstaart ligt aan een zuurstofmasker. Een man leest fotos aan de muur, hij staat in de weg, iemand vraagt hem vriendelijk opzij te gaan. De vrouw met de averechtse regenjas drentelt over en weer.

Lang en rusteloos is de nacht. Er is veel patience op het Spoed.

dinsdag 14 juli 2015

Onbevangen legt de oude priester zijn arm over de schouder van zijn vriendin.
Het moet al zowat veertig jaar geleden zijn dat de roep van het vlees het won van de stem van de Heer. Al is hij het Woord altijd trouw gebleven, het was voor hem nooit obstakel, zag daar nooit tegenspraak in. Integendeel, heb me nog dieper, rijker kunnen engageren, gevoed vanuit een nieuw levenselexir.

Het kwam vanzelf, niet gepland of voorzien, zoals liefde zich altijd aandient. Zij was betrokken in het catechese onderricht. Er moest altijd wat worden voorbereid. Er vielen al eens stiltes. Heeft niet lang getwijfeld, alsof het was voorbestemd, haast bijbels. Hij wilde niet, zoals veel confraters, het in den duik doen, evenmin aan de fles geraken of verschrompelen.

Celibaat, hij kon er zich iets bij voorstellen. Maar het moest een keuze zijn, niet bij wet opgelegd. Hij kende de geschiedenis van de kerk goed genoeg om te weten dat het een missteek was. Hij had gevoel voor humor, dat hielp om één en ander te relativeren.

Neemt haar hand, liefkozend, ze lacht, de oude catechiste. Genieten van de heldere stem van Martha Tilson aan de kleine tent van Brosella.
Avond in het park, hoog troont het Atomium over het podium.

Zij legt nu haar hoofd op zijn schouder. Het is niet zo rimpelloos verlopen als het lijkt. Een bevochten liefde. Net daarom is het zo puur, tegen alles en iedereen, het kiezen voor mekaar omdat ze wisten dat het waar was.

donderdag 2 juli 2015

Er is veel zomer in Brussel

Als een geurige bloem is Globe Aroma ontloken in onze wijk. Muziek uit verre landen, bongo’s, gitaren. Stem die lijkt op te rijzen uit de Caraïben. Zo staan ze zomaar te spelen midden tussen de grijze blokken van de Foyer. Just for fun. 
Zowaar begint mijn oude Filippijnse buur te dansen alsof iets in hem ontwaakt, vrouwen in kleurrijke abaya dansen in volle ramadam. Een zwarte vrouw met blauwe nagels danst puur in haar rode kaftan. Geur van oranjebloem en kurkuma. Ook wie niet danst danst. Hoog gaan de ramen wijd open.
Zo klinkt de muziek tot ver voorbij de blokken, over het kanaal hoor ik zijn stem en het roffelen van de djembés. Onwillekeurig moet ik denken aan Grondahl, not where we are coming from, but where we are going together is important.
Nog hoor ik flarden aan de Sainctelette, of is het verbeelding ?
Alsof muziek stopt als je het niet meer hoort.
De melancholie van de lange Hete Zomer.


gLobe Aroma is een sociaal-artistieke organisatie die ontmoetingen in de stad stimuleert. Globe Aroma wil mensen die uitgesloten worden (vluchtelingen, armen e.a.) actief betrekken bij artistieke projecten. Hun komst aan de rand van de Duivelshoek is een zegen voor de wijk. 

maandag 8 juni 2015

Hoe langer ge alleen zijt, hoe minder ge kunt verdragen van een ander

De badkamer is uit de hand gelopen.
Zo een ogenschijnlijke banale zin makes my day.
Doordeweekse poëzie, niet onsterfelijk, mooie beeldspraak, trouvaille surplace. En het mooie is, ze weet het zelf niet, zoniet klonk het geforceerd.
Op het zonnige voorplein aan de onvolprezen Recyclart is het goed zitten luisteren.
De badkamer is uit de hand gelopen, ze herhaalt het nogmaals, de alleenstaande vrouw, niet radeloos wel redelijk bezorgd.
Vantjaar een badkamer, moet ik niet op vakantie gaan.
Volgend jaar op vakantie, dat wil zeggen geene nieuwe computer. –
Onze Pierre zegt het ook, antwoordt de kleine vrouw tegenover haar. Ze zijn allebei vijftigers, mooie vrouwen nog, dankzij hun leeftijd.
Onze Pierre is al een tijd alleen en binnenkort gepensioneerd. Verliest ge ineens duizend euro in de maand. Hij heeft er schrik voor.
Is ’t em nog op zoek ? vraagt de andere, maar gewoon uit belangstelling.
Ach, hij is op zijn gemak, zegt em altijd, geen vrouw, geen zorgen.
Ze lachen, de lichtjes bezorgde vrouwen.

Een school kinderen strijkt neer, uitgelaten, luidkeels, zoals het hoort. Beide juffen laten wijselijk begaan. De vrouwen bekijken het meewarig maar zonder commentaar. 
Weet ge, herneemt de zus van Pierre, de vrijdag ben ik alleen thuis en ‘k ben daar content mee. Het huis alleen voor mij, uw goesting mogen doen. Ne mens is ne keer graag alleen hé.
Ik voel dat ook, zegt de alleenstaande ‘k ben niet meer op zoek, gelijk da ze zeggen, wat er komt komt. Maar hij zal moeten marcheren in mijn richting. Hoe langer ge alleen zijt, hoe minder ge kunt verdragen van een ander.

De kinderen verkassen, Hela, hela, van wie is dat hier ? De blonde Juf houdt een felrood rugzakje omhoog. Jules ! Ik had het wel gedacht ! Op uw spullen letten hé jongen.. Jules lacht zuinig, met scheve mondhoek, het raakt hem amper.
De twee vriendinnen kijken nog een tijdje zwijgzaam naar de klas die langzaam, gedwee de Juf volgen, een rij kuikentjes gelaten achter de fraaie kloek.
Is’t gedaan met dieje Gerard ?
Zwijgt ervan, ‘k heb er mijne buik van vol. Alweer heel raak.
Afspreken, afbellen, weer afspreken, ik antwoord nie meer, hij kan zijn plan trekken. ‘k Heb geene vent vandoen, ‘k trek mijn plan.

Ze rekenen af, wandelen gelijk weg onder een gretige zon. Twee rijpe vrouwen, arm in arm, fleurig, beetje bekommerd maar gezwind, kordaat en lachend.

Mannen blijven sukkels.

zaterdag 30 mei 2015

Altijd donker

Ze legt haar hoofd onder zijn kin. Hij sust haar, in een taal die mij vertrouwd is maar onverstaanbaar blijft.  
Net als we van Lemonnier naar het Zuid rijden de tunnel in, richting Van Haelen, raken beiden heel erg opgewonden. Zij verstopt haar hoofd in de holte tussen oksel en kin, hij omarmt haar en bedekt zijn ogen met de rechterhand.

Een zwart koppel met angst voor het donker ?

Opeengepakt in de kleine betonnen cel in Khartoum. Dagen, weken gegijzeld terwijl mensen rondom hen creperen. De urine, de drek, bedorven rijst, een handvol water waar om wordt gevochten. Maar vooral, vooral, de knagende onzekerheid, wordt het ooit nog licht en hoelang, hoelang nog ?


Zo blijft het altijd, altijd een beetje donker. Dan kan je alleen maar schuilen en beven, ook al is er het besef dat het na Albert weer klaar wordt. 
Je weet maar nooit.

maandag 27 april 2015

De Langste Dag

De man, vijfendertig, knap, kijkt voor zich uit. Zij zit naast hem, heel dichtbij, haast op zijn schoot, legt haar hand op zijn knie, hij antwoordt teder, sprakeloos.
Bekijken mekaar heel even, verkrampte lach, hij neemt zijn bril af, zet hem weer op. Een oudere man en vrouw en nog een vrouw van dezelfde leeftijd zitten rond de tafel. Onwennig, opzij kijkend bijwijlen, soms naar het jongere koppel, antwoorden met een geforceerde glimlach.
De oudere vrouw raakt met haar hand de schouder van de jonge man, vertwijfeld, hij lacht beleefd.
Wachten.

Overstuur, een man, een oom, een broer ? Hij komt te gehaast, te luid, te druk. Iets ouder dan de man. Hoe ? Wat ? Waarom ? Ze hebben geen antwoord. De oudste vraagt hem zacht om te zitten.
Een telefoon gaat. De man neemt op. Ja, vanochtend, neen ze had het niet gezien.. ja, mmm – net vóór de schoolpoort, - ja……ja….. mmmm – we moeten wachten…. Ja, ja – neen - …….Toch, ja…. Mmmm – ja, bedankt voor ’t bellen.
De ‘oom’ kalmeert maar blijft zenuwachtig. De dame tegenover hem praat stil op hem in. Hij staat op, neemt zijn mobieltje, hij kan zo niet blijven. Machteloos.

Een vrouw komt iets zeggen, een witkiel met een badge. Ze knikken. Ze lacht met scheve mondhoek, zegt iets dat lijkt op veel moed nog. Ze knikken.
Dan wordt er kort iets gezegd, dan weer niet.
Niets doet ertoe. Wachten. Iedere handeling lijkt nu onfatsoenlijk. Praten, zwijgen, drinken, eten, godbetert lezen. Het doelloze staren.
Elk in gedachten, angst, hoop en wanhoop.
Mateloos langzaam gaat de tijd. De zon in het cafetaria stoort. 
De vrouw, ze moet de grootmoeder zijn, drinkt van haar koude koffie. Ze kijken naar haar.
Traag verstrijkt iedere minuut, elke seconde telt.
Zo passeert de langste dag ooit. Oneindig.
Het ellendige wachten op iets of niets.

dinsdag 14 april 2015

Midlife opportunities

Wat onhandig schuifelde hij tussen de rekken die dinsdagmiddag.
Een hartelijke lentezon, strepen licht over de goedkope waren van de ZigZag.
Zocht, maar wist niet wat, de blozende midveertiger. Hij was niet knap, goedmoedig dat wel, hondstrouwe blik. Te platte neus, licht kalend, let nog maar kort op zijn kledij, blauwe blazer, gestreept hemd, de nieuwe broek iets te strak.

Zij was nog niet zo lang weduwe, verkeerde partner. Je moet een fatsoenlijke tijd rouwen, maar zo jong was ze niet meer. Leek haar een goede partij, altijd bij zijn moeder gewoond, hem ontvallen, ook sinds kort. Bovendien goed geboerd, enig kind, en vooral trouw, braaf, onschuldig. Hij was haar amper opgevallen, één van de vele grijze muizen op kantoor.
Toevallig naast mekaar in de kantine, hij bloosde, zoals vaak. Maar ze vond een zekere rust bij hem, een verademing na haar uitgedoofd en zielloos huwelijk, constant bedrogen.
Zij moest het zelf vragen, hij had geen ervaring, maar liet zich gewillig leiden, iemand die belangstelling had. Hij was al snel verliefd, dartel maar toch beheerst.
Iets in hem werd wakker wat hij nooit had gekend. Het charmeerde haar, het was al zo lang geleden.
Het was niet eens haar type, ach, die fase was ze voorbij. Misschien wat te zoet, onhandig, te volgzaam, maar net dat had ze altijd ontbeerd.


Het licht in de ZigZag werd alsmaar feller, alsof er een spot op hem werd gericht, het stoorde, hij bewoog zich liever in halfduister. Nog lang drentelde hij over en weer, besluiteloos, op goed geluk : een zilveren kaarsenhouder, felgekleurde diadeem en een ronde schminkdoos. Of ze het wilde inpakken, vroeg hij schuchter, c’est pour un cadeau. De verkoopster lachtte, ze kon hem zo lezen. Hield het kleinood nog een poos vast, te opzichtig. Dan borg hij het op, fatsoeneerde zijn blazer, een korte stop aan de vitrine van Sint Jan, zijn haar in de plooi. Een blik op zijn polshorloge, mm, vinnige tred naar kantoor. Verlichte stap onder de stralende zon.

zaterdag 4 april 2015

Kater

We moeten meer kleur in ons leven brengen, zegt het jonge onderwijzeresje en ze streelt even mijn gekleurde kraag. Mooi.

Het was september, volop zon, een kleurrijke speelplaats, uitgelaten kinderen. Alles was beloftevol, de nazomer, de exotische klas, de fonkelende vitrines, haar tanden zetten in al dat nieuwe, het jeukte en kriebelde tegelijk.
Een jonge merrie voor het eerst losgelaten in de ogenschijnlijk diepgroene stadsweide.

Het was nog lang geen nieuwjaar toen zich een nieuw meisje meldde. Ze leek uit een andere wereld te komen, hoe zeer ze ook probeerde bij het fragiele kind, ze stootte tegen een betonnen muur. Ze twijfelde : lag het aan haar ?
Rond nieuwjaar vier nieuwe kinderen, oorlogsgebied. Haast ongeletterd werden ze gedumpt, in de school in Hoog Brussel. Een kliekje werd het, die hoe klein ook, de klas zacht terroriseerde, en het fagriele meisje vond zowaar lotgenoten. Onhandelbaar, want geen taal, geen communicatie. Reacties van ongeruste ouders, kinderen die wenend thuis kwamen.
Er was het bekommerde schoolhoofd, handen vol, ze zag het gebeuren, al zo vaak, ze trachtte. Een dag heeft maar vierentwintig uur, voortdurend brandjes blussen, altijd maar weer hollen van de éne kleine crisis naar de andere.

Ik zag haar afglijden, het kleurrijke meisje, ze had zo graag gewild. Er waren niet alleen de nieuwe, ook de andere kinderen roerden zich, ze roken de angst. Ze waren niet altijd zo lief, vooral als de Juf moe bleek, beetje verstrooid. Het één triggerde het ander. De speelse uitgelaten koer werd lawaai, in plaats van te luisteren strafte ze, haast blindelings. Ze telde de uren, haast per minuut.

Dan bleef ze weg. Korte tijd, afstand. Ziek maar onduidelijk om de vinger op te leggen, ze wist het zelf niet zo goed. Angst om terug te keren. Dan toch, ze wilde niet opgeven, rug rechten, ze beefde lichtjes. Overmoedig, ze moest al snel weer afhaken, al na één dag.

Het kleurrijke meisje hoedde zich voor zwart wit denken. Daar wilde ze boven staan, maar toch. Weemoedig keek ze door het raam aan het Noord, voorbij de laatste miezerige koertjes, de achterbouw, de daken, het kanaal in Laken. Dan kwam ze tot rust.
Het leek alsof ze nu pas ontbolsterde, echt volwassen werd en op een vreemde manier mengde zich regen en zon, verdriet en een stil vermoeden van vreugde.

woensdag 18 maart 2015

Jong Verdriet

Mama sms’t dat ze liever alleen wil zijn, ze wil ruimte voor zichzelf, zegt ze.
Ze zegt het mistroostig tegen haar papa, op de tram, nu niet meer onderweg naar mama. Ik hoor hem vloeken in het mobieltje, wellicht gevolgd door nog wat verwensingen. Ze slikt, dat ook nog erbij.

Van de drie is zij veruit meest matuur. Ze weet wanneer ze wat tegen wie moet zeggen. Ze heeft het geleerd door de jaren heen, ze kent het klappen van de zweep. Het is niet zozeer dat ze weet wat ze kan en mag zeggen, het is veeleer de kunst van het zwijgen, op het juiste moment. Soms voelt ze zich gedwongen om te liegen, uit bestwil. Als ze teveel vragen over één en ander van de ander. Ook dat moet ze verstandig doen, liegen met klasse. Vaak slingeren de ex-en het naar mekaars hoofd, haar versie moet kloppen, min of meer.
Soms stond ze erbij, als ze mekaar verrot scholden, er letterlijk tussen zelfs, werd ze gebruikt als pasmunt. Ook dat heeft ze geleerd, afstand. Zware rugzak voor het frêle meisje, maar ze draagt hem dapper, een kwestie van moed en moet. Ze masseert en zalft, geduldig, zo snel kun je groot worden.

Terwijl ze hem hoort bulderen weet ze dat ze beter had gezwegen, maar het zat haar even te hoog. Ze wil hem evenmin belasten, hij heeft zijn avond met zijn buitenhuis wonende vriendin. Hij legt het uit, ik weet het papa, ik ga wel bij Celine, ik moest er toch langs.
Ook dat is een leugentje, niemand belasten, niemand een schuldgevoel geven, jaja, mmm, dag papa, ze haakt in.

Er hangt een lichte smoor over de stad, de gouden koepel van het Justitiepaleis is nog amper merkbaar. Het wordt weldra avond. Een vreemde stilte op Tram 82, op dit uur tussen hond en wolf.

Ze kijkt naar buiten, naar het gewoel en de lichten op straat, het meisje van veertien.
Uit haar kleurige handtas diept ze een zilveren doos op. En een spiegeltje, ze wrijft haar gezicht proper, tranen zijn er niet, ze is gehard. Dan begint ze zich te schminken.

maandag 2 maart 2015

De Lieve Bedelaar


Je gaat er achteloos aan voorbij. Een akelige gewenning zoals de geur van olie en gas in een smalle straat of een kat die braakt in een donkere spleet.
Ruw en ongeschoren, blote buik. Cara en nicotine, te dunne gescheurde anorak, ligt hij geplakt tegen de reling van de ondergrondse aan de Beurs. Een everyday’s schooier waar je elke dag over struikelt op iedere hoek van de Brusselse binnenstad.

In de rauwe grimmigheid openbaart zich onverhoeds het kind in de man. Iets ontwaakt in zijn diepe slaap. De schooier krijgt zowaar iets teder, breekbaar, fragiel. Je wilt hem haast koesteren, omarmen, beschermen tegen de Grote Boze Wereld en de donkere nacht.
Zijn lompe vuige lijf, een foetus gelijk.
In zijn volkomen roes toont hij onbeschaamd zijn honger naar geborgenheid. Als een hulpeloze baby ligt hij, duim lurkend in de mond, ineen gekrompen in de wieg.

Het leven zoals het is, of was, of nooit had moeten zijn.

donderdag 19 februari 2015

Blind Vertrouwen

Twee blinde meisjes misleiden mekaar, zij aan zij in de passage tussen de Prêt à Porter, Kruidvat en Di aan de Belgica. Bij de Delhaize willen ze schuifelend binnen gaan via de uitgang, c’est un peu plus loin, zeg ik. Merci, zegt het zwaarlijvige meisje, ze lopen gearmd, één witte stok volstaat.

Een donkere man speelt gezwind accordeon. Hij zit aan het café Zonder Naam. Het moet een zigeuner zijn uit een land waar men bohémiens liever kwijt dan rijk is.
Verrukkelijke muziek, waardoor het al vroeg lente lijkt. Hij legt bekoorlijke accenten, zijn vingers dansen over het klavier, hij grijnst erbij, zij het vriendelijk. Een muzikant om den brode maar hij speelt met zijn hart. Ik geef hem één euro, ik weet niet of dit veel of weinig is. Tu joues bien, de man knikt vriendelijk, ik vermoed dat hij mij begrijpt maar niet verstaat.

Een halve klas, waarbij vooral de logge meisjes opvallen, eet McDonalds. Ze nemen een selfie, maar moeten dringen, vooral de meisjes giechelen, de jongens blijven stoer. Niemand valt uit zijn rol. De lucht is lichtblauw, het is eerder fris dan koud.

Een strenge Spaanse op leeftijd passeert. Haar man is haar verleden week ontvallen ofwel vijftien jaar geleden, je weet het nooit bij Zuiderse weduwen. Ik vermoed heel onlangs, ze mist houvast. Ze passeert de muzikant, schijnbaar onverschillig, dan graaft ze in haar geldtas en keert terug. Ze legt meer dan één euro in het goudbruine koffiebekertje. Ze knikt kort, hij glimlacht, ik weet zeker dat ze mekaar begrijpen en verstaan.

Eenzame zielen, sprakeloos gebaar. Eén oogopslag volstaat, zelfs blinden zouden het herkennen.

vrijdag 6 februari 2015

Sneeuwland

De lucht is witter dan wit. 
Vlokken vallen als sneeuwvliegjes uit de hemel. Ze dansen de winter.
De stilte blank en ongerept. De stad zwijgt.
Stappen in het wit, een éénvoetig wezen drukt zijn stempel. Trage rook uit lome schouwen.

Slaapt de stad of is ze net klaar wakker ? Een poes passeert, pointillisme op canvas. Ze weet niet wat er gebeurt of haar overkomt, angst en verwondering, zo schuurt ze tegen de gevels. Voor het eerst in haar prille leven ziet ze sneeuw en het bange vermoeden dat er altijd een wit tapijt zal blijven. Zoals de Afrikaanse Fronters honderd jaar geleden sneeuw opstuurden in enveloppes naar hun moeders aan de evenaar.
De eeuwige sneeuw. Het gebeurt alleen in sprookjes of in Sneeuwlanden uiteraard, ver weg, langs de kanten van de Noordpool.

Volop winter, dat is even een auto-arme avond dit keer, zij het zonder fietsers. Sneeuwfietsen had een gat in de markt kunnen zijn, maar de sneeuw is bang en vluchtig.
Maar zie, daar zijn de kattenmadammen weer, onverschrokken en hondstrouw. Je kan zo de onderduikadressen traceren van de straatkatten. Loop de sporen na, ze leiden je naar de verborgen hoeken en spleten waar alleen de havelozen en verlepten hokken. Hier huizen de stratiers, ze leven van de kruimels van de overschotten en bij gratie van de kattenmadammen.
Ik heb gewacht die nacht. Wilde het spoor markeren, zou dunne witte kaarsen aansteken langsheen de lange lange route. Kleine vuurtorens, oranje gloed op het wit.


Even maar, wellicht is het u ontgaan, heeft het gesneeuwd, een handvol slechts.
Ruimschoots voldoende.
Onder het manna waakt de poëzie. Vers Wit.

woensdag 28 januari 2015

Er staan zware hekken vóór het politiekantoor aan de Graaf van Vlaanderen. Een jonge flik met zwaar wapen praat ongedwongen met twee oudere agenten. De dreiging van het wapen verkruimelt door het ontspannen gedrag van het drietal. Misschien is het gewoon een waterpistool ? Straks spuit hij de passerende schoolkinderen nat, het was maar om te lachen nietwaar. Het is niet echt, kijk maar, Floep ! Ze schateren, de agenten en de kinderen, alles peis en vree daar aan de rue du Facteur.

In het café op de hoek wordt ongegeneerd gerookt, geen mens aan de Parvis van Molenbeek die daar op dit moment van de geschiedenis een punt van maakt.
Vier schooljongens, net de lagere school ontgroeid, spelen kaart onder de te luide TV. Ze lachen, op deze lome woensdagvoormiddag. Ze drinken Cola puur. Buiten loeit een sirene, ergens tussen Zwarte Vijvers en Beekkant.

Een telefoon gaat, de zware man neemt op en roept meteen iets overstaanbaars in een donkere taal. Hij legt af, bromt iets tegen de anderen, drie veertigers, ze wachten en drinken gulzig Maes uit de fles. De zware gaat daarna lang zitten peuteren met zijn wijsvinger in zijn enorme neus. Ik kijk weg.
Dan zegt de vrouw achter de toog iets. Ze lachen. De drie mannen tellen hun klein geld, het wordt uitgestrooid op de tafel, ze leggen samen, iets klopt niet.
De kale, met de diepe listige blik, hij vertrouwt me niet, heeft het profiel van een meedogenloze huurmoordenaar of een verleden als sniper in de heuvels bij Sarajevo.
Er is een begin van regen, in het café hangt een groezelige warmte.
Een oudere man en vrouw komen binnen, Molenbeekois old school. De vrouw steekt meteen een sigaret op, hij legt zijn pet op tafel, wrijft zijn gezicht droog. Ze brengt pils in een glas en porto, zonder dat ze het vragen. Ze knikken, gedag of merci. De drie mannen bestellen opnieuw Maes, er is nog wat nikkel over.

Joelende kinderen en onderkoelde pubers passeren langszij rond de hekken. De jonge wachter kijkt heel ernstig naar het jonge geweld. De sniper monstert het gebeuren. Zijn ogen fonkelen, zijn handen jeuken.

Dan passeert het jongetje, hij komt amper boven het raam, wuift naar zijn vader. Hij gaat naar buiten, de kale, buigt zich vriendelijk over het kind, lacht uitbundig. Dan gaan ze weg, hand in hand, de huisvader en het uitgelaten kind, hij vertelt honderduit, dwars door het park van de Bonnevie.

maandag 12 januari 2015

La Femme fait l'homme

Zij is mooi maar niet verpletterend. Net haar spiegeltje opgeborgen in een zwarte glimmende handtas.
Hij bedoelde het zo niet. Zij interpreteerde het anders. Zij kijkt naar links, hand op de kin. 
Het is druk bij Haagen Dazs in de Midi. Het is er altijd druk en altijd, altijd zijn er Roma’s die bedelen, kind op de arm. J’ai aussi un enfant, blaft de Afrikaanse vrouw de te jonge moeder toe.

Eerst kijkt hij wat aarzelend, door zijn oogleden, ze blijft dwars liggen. Dan voluit naar haar, ze verroert voor geen vin. Hij zoekt naar een gepaste insteek, wikt zijn woorden, lijkt in stilte de juiste voorzet af te wegen, de geschikte zin te snijden.
Dan stamelt hij iets, zij blijft averechts kijken. Ijselijk stil aan de overkant, ze hoeft helemaal niks te doen. Gewoon ijzingwekkend stil, een sfinx, onbereikbaar. Hij gaat voort, onderdanig, verontschuldigend, dat hij begrijpt dat ze gekwetst is, hij het verkeerd verwoordde maar helemaal anders bedoelde. Ze lacht heel heel dunnetjes, vermakelijk, maar hij merkt daar niks van. Hij gaat door, gebruikt  beide handen om zijn betoog kracht bij te zetten.
Hoe diep laat ze hem door het stof kruipen ? Hoe lang moet hij op zijn knieën bedelen, smeken, kwijlen ? Hij schudt van neen, wanhopig smachtend, zoekt naar nieuwe excuses. Haar ogen fonkelen, zo meteen gaat hij plat op de buik, wentelend in de modder, ze kan hem zo vertrappelen.
Zo ver mag ze niet gaan, dan kan het keren, moet zij breken, dat moet ze voorkomen. Het komt er op aan het juiste evenwicht te bewaren, hem de illusie laten dat ze wel zal kantelen, maar nu nog niet. Nog even sissen in de pan. Nu kijkt ze even voor zich uit, alsof ze aarzelt, dan weer hoofd opzij.
Hij zoekt een nieuwe uitweg, belooft iets, haast kwijnend. Ze lacht opnieuw zonder dat hij het merkt, het is genoeg geweest. Hij ligt nu helemaal aan haar voeten, een schoothondje op zijn rug, pootjes omhoog geeft hij zich gewonnen.
Ze keert zich, glimlach weg, uitgestreken gezicht. Ze zegt iets, kort, beetje gebiedend. Dan haast hij zich naar de toog, onderwijl schikt ze haar haar. Je ziet haar opnieuw fijntjes lachen in het ronde spiegeltje. Ze sluit het kleinood. Hij brengt de koffie. Nog vóór hij gaat zitten zegt ze nog iets.

Hij knikt, een knipmes gelijk, is al weer onderweg.

maandag 5 januari 2015

Un air important

Hij houdt de laptoptas strak op de knieën, stel dat de schootcomputer zou gaan lopen ? Zoveel is zeker : er zit van alles in de box, behalve een laptop.
Een zwart ketje belt onafgebroken maar vooral heel luid met zijn speelgoedmobieltje. Er zijn problemen op kantoor en het baasje moet dit varkentje even gaan wassen. Er moet snel, subito presto, een wagen komen want de bestelling wordt koud en Claude moet alles klaar zetten want Gerard is ziek, zoals gewoonlijk nietwaar.
Het moet vooruit gaan want zijn geduld raakt stilaan op, dat geeft hij nog even mee. Dan bergt hij zijn roze GSM en kijkt kwaad naar buiten in de donkerte van de tunnel tussen Beurs en Lemonnier.

Naast mij staat de man die een echte smartphone hanteert, hij tokkelt een boodschap en gaat dan zijn berichten checken. Een lange lijst, soms lacht hij, maar zelden. Dan fronsen zijn wenkbrauwen, één keer schudt hij het hoofd. Hij begint opnieuw driftig te tokkelen, iets verontrust hem. De gehaaste spoed. In de spiegel van het raam een snelle wreef door het haar.
De jonge vrouw achter mij, die opvalt door haar scherpe Coco Noir kijkt nooit in het raam, tenzij in een haast onvoelbare flits, een rien de rien, een oogopslag voorbij. Doordrongen van haar inaccessibilité, stijf gemaquilleerd, alles in de juiste plooi, ongenaakbaar. De koele Ijskoningin, ne la touchez pas, elle est promis au Roi.


Maar op het perron aan de Parvis van Sint-Gillis zit de schooier. Hijzelf : niks étiquette, fatsoen, schone schijn of gladgestreken maniertjes. Hij blijft kijken naar zijn hond, een volwassen wolf met fonkelende ogen. Kijk maar, dit beest is helemaal van mij.