maandag 27 april 2015

De Langste Dag

De man, vijfendertig, knap, kijkt voor zich uit. Zij zit naast hem, heel dichtbij, haast op zijn schoot, legt haar hand op zijn knie, hij antwoordt teder, sprakeloos.
Bekijken mekaar heel even, verkrampte lach, hij neemt zijn bril af, zet hem weer op. Een oudere man en vrouw en nog een vrouw van dezelfde leeftijd zitten rond de tafel. Onwennig, opzij kijkend bijwijlen, soms naar het jongere koppel, antwoorden met een geforceerde glimlach.
De oudere vrouw raakt met haar hand de schouder van de jonge man, vertwijfeld, hij lacht beleefd.
Wachten.

Overstuur, een man, een oom, een broer ? Hij komt te gehaast, te luid, te druk. Iets ouder dan de man. Hoe ? Wat ? Waarom ? Ze hebben geen antwoord. De oudste vraagt hem zacht om te zitten.
Een telefoon gaat. De man neemt op. Ja, vanochtend, neen ze had het niet gezien.. ja, mmm – net vóór de schoolpoort, - ja……ja….. mmmm – we moeten wachten…. Ja, ja – neen - …….Toch, ja…. Mmmm – ja, bedankt voor ’t bellen.
De ‘oom’ kalmeert maar blijft zenuwachtig. De dame tegenover hem praat stil op hem in. Hij staat op, neemt zijn mobieltje, hij kan zo niet blijven. Machteloos.

Een vrouw komt iets zeggen, een witkiel met een badge. Ze knikken. Ze lacht met scheve mondhoek, zegt iets dat lijkt op veel moed nog. Ze knikken.
Dan wordt er kort iets gezegd, dan weer niet.
Niets doet ertoe. Wachten. Iedere handeling lijkt nu onfatsoenlijk. Praten, zwijgen, drinken, eten, godbetert lezen. Het doelloze staren.
Elk in gedachten, angst, hoop en wanhoop.
Mateloos langzaam gaat de tijd. De zon in het cafetaria stoort. 
De vrouw, ze moet de grootmoeder zijn, drinkt van haar koude koffie. Ze kijken naar haar.
Traag verstrijkt iedere minuut, elke seconde telt.
Zo passeert de langste dag ooit. Oneindig.
Het ellendige wachten op iets of niets.

dinsdag 14 april 2015

Midlife opportunities

Wat onhandig schuifelde hij tussen de rekken die dinsdagmiddag.
Een hartelijke lentezon, strepen licht over de goedkope waren van de ZigZag.
Zocht, maar wist niet wat, de blozende midveertiger. Hij was niet knap, goedmoedig dat wel, hondstrouwe blik. Te platte neus, licht kalend, let nog maar kort op zijn kledij, blauwe blazer, gestreept hemd, de nieuwe broek iets te strak.

Zij was nog niet zo lang weduwe, verkeerde partner. Je moet een fatsoenlijke tijd rouwen, maar zo jong was ze niet meer. Leek haar een goede partij, altijd bij zijn moeder gewoond, hem ontvallen, ook sinds kort. Bovendien goed geboerd, enig kind, en vooral trouw, braaf, onschuldig. Hij was haar amper opgevallen, één van de vele grijze muizen op kantoor.
Toevallig naast mekaar in de kantine, hij bloosde, zoals vaak. Maar ze vond een zekere rust bij hem, een verademing na haar uitgedoofd en zielloos huwelijk, constant bedrogen.
Zij moest het zelf vragen, hij had geen ervaring, maar liet zich gewillig leiden, iemand die belangstelling had. Hij was al snel verliefd, dartel maar toch beheerst.
Iets in hem werd wakker wat hij nooit had gekend. Het charmeerde haar, het was al zo lang geleden.
Het was niet eens haar type, ach, die fase was ze voorbij. Misschien wat te zoet, onhandig, te volgzaam, maar net dat had ze altijd ontbeerd.


Het licht in de ZigZag werd alsmaar feller, alsof er een spot op hem werd gericht, het stoorde, hij bewoog zich liever in halfduister. Nog lang drentelde hij over en weer, besluiteloos, op goed geluk : een zilveren kaarsenhouder, felgekleurde diadeem en een ronde schminkdoos. Of ze het wilde inpakken, vroeg hij schuchter, c’est pour un cadeau. De verkoopster lachtte, ze kon hem zo lezen. Hield het kleinood nog een poos vast, te opzichtig. Dan borg hij het op, fatsoeneerde zijn blazer, een korte stop aan de vitrine van Sint Jan, zijn haar in de plooi. Een blik op zijn polshorloge, mm, vinnige tred naar kantoor. Verlichte stap onder de stralende zon.

zaterdag 4 april 2015

Kater

We moeten meer kleur in ons leven brengen, zegt het jonge onderwijzeresje en ze streelt even mijn gekleurde kraag. Mooi.

Het was september, volop zon, een kleurrijke speelplaats, uitgelaten kinderen. Alles was beloftevol, de nazomer, de exotische klas, de fonkelende vitrines, haar tanden zetten in al dat nieuwe, het jeukte en kriebelde tegelijk.
Een jonge merrie voor het eerst losgelaten in de ogenschijnlijk diepgroene stadsweide.

Het was nog lang geen nieuwjaar toen zich een nieuw meisje meldde. Ze leek uit een andere wereld te komen, hoe zeer ze ook probeerde bij het fragiele kind, ze stootte tegen een betonnen muur. Ze twijfelde : lag het aan haar ?
Rond nieuwjaar vier nieuwe kinderen, oorlogsgebied. Haast ongeletterd werden ze gedumpt, in de school in Hoog Brussel. Een kliekje werd het, die hoe klein ook, de klas zacht terroriseerde, en het fagriele meisje vond zowaar lotgenoten. Onhandelbaar, want geen taal, geen communicatie. Reacties van ongeruste ouders, kinderen die wenend thuis kwamen.
Er was het bekommerde schoolhoofd, handen vol, ze zag het gebeuren, al zo vaak, ze trachtte. Een dag heeft maar vierentwintig uur, voortdurend brandjes blussen, altijd maar weer hollen van de éne kleine crisis naar de andere.

Ik zag haar afglijden, het kleurrijke meisje, ze had zo graag gewild. Er waren niet alleen de nieuwe, ook de andere kinderen roerden zich, ze roken de angst. Ze waren niet altijd zo lief, vooral als de Juf moe bleek, beetje verstrooid. Het één triggerde het ander. De speelse uitgelaten koer werd lawaai, in plaats van te luisteren strafte ze, haast blindelings. Ze telde de uren, haast per minuut.

Dan bleef ze weg. Korte tijd, afstand. Ziek maar onduidelijk om de vinger op te leggen, ze wist het zelf niet zo goed. Angst om terug te keren. Dan toch, ze wilde niet opgeven, rug rechten, ze beefde lichtjes. Overmoedig, ze moest al snel weer afhaken, al na één dag.

Het kleurrijke meisje hoedde zich voor zwart wit denken. Daar wilde ze boven staan, maar toch. Weemoedig keek ze door het raam aan het Noord, voorbij de laatste miezerige koertjes, de achterbouw, de daken, het kanaal in Laken. Dan kwam ze tot rust.
Het leek alsof ze nu pas ontbolsterde, echt volwassen werd en op een vreemde manier mengde zich regen en zon, verdriet en een stil vermoeden van vreugde.