donderdag 19 februari 2015

Blind Vertrouwen

Twee blinde meisjes misleiden mekaar, zij aan zij in de passage tussen de Prêt à Porter, Kruidvat en Di aan de Belgica. Bij de Delhaize willen ze schuifelend binnen gaan via de uitgang, c’est un peu plus loin, zeg ik. Merci, zegt het zwaarlijvige meisje, ze lopen gearmd, één witte stok volstaat.

Een donkere man speelt gezwind accordeon. Hij zit aan het café Zonder Naam. Het moet een zigeuner zijn uit een land waar men bohémiens liever kwijt dan rijk is.
Verrukkelijke muziek, waardoor het al vroeg lente lijkt. Hij legt bekoorlijke accenten, zijn vingers dansen over het klavier, hij grijnst erbij, zij het vriendelijk. Een muzikant om den brode maar hij speelt met zijn hart. Ik geef hem één euro, ik weet niet of dit veel of weinig is. Tu joues bien, de man knikt vriendelijk, ik vermoed dat hij mij begrijpt maar niet verstaat.

Een halve klas, waarbij vooral de logge meisjes opvallen, eet McDonalds. Ze nemen een selfie, maar moeten dringen, vooral de meisjes giechelen, de jongens blijven stoer. Niemand valt uit zijn rol. De lucht is lichtblauw, het is eerder fris dan koud.

Een strenge Spaanse op leeftijd passeert. Haar man is haar verleden week ontvallen ofwel vijftien jaar geleden, je weet het nooit bij Zuiderse weduwen. Ik vermoed heel onlangs, ze mist houvast. Ze passeert de muzikant, schijnbaar onverschillig, dan graaft ze in haar geldtas en keert terug. Ze legt meer dan één euro in het goudbruine koffiebekertje. Ze knikt kort, hij glimlacht, ik weet zeker dat ze mekaar begrijpen en verstaan.

Eenzame zielen, sprakeloos gebaar. Eén oogopslag volstaat, zelfs blinden zouden het herkennen.

vrijdag 6 februari 2015

Sneeuwland

De lucht is witter dan wit. 
Vlokken vallen als sneeuwvliegjes uit de hemel. Ze dansen de winter.
De stilte blank en ongerept. De stad zwijgt.
Stappen in het wit, een éénvoetig wezen drukt zijn stempel. Trage rook uit lome schouwen.

Slaapt de stad of is ze net klaar wakker ? Een poes passeert, pointillisme op canvas. Ze weet niet wat er gebeurt of haar overkomt, angst en verwondering, zo schuurt ze tegen de gevels. Voor het eerst in haar prille leven ziet ze sneeuw en het bange vermoeden dat er altijd een wit tapijt zal blijven. Zoals de Afrikaanse Fronters honderd jaar geleden sneeuw opstuurden in enveloppes naar hun moeders aan de evenaar.
De eeuwige sneeuw. Het gebeurt alleen in sprookjes of in Sneeuwlanden uiteraard, ver weg, langs de kanten van de Noordpool.

Volop winter, dat is even een auto-arme avond dit keer, zij het zonder fietsers. Sneeuwfietsen had een gat in de markt kunnen zijn, maar de sneeuw is bang en vluchtig.
Maar zie, daar zijn de kattenmadammen weer, onverschrokken en hondstrouw. Je kan zo de onderduikadressen traceren van de straatkatten. Loop de sporen na, ze leiden je naar de verborgen hoeken en spleten waar alleen de havelozen en verlepten hokken. Hier huizen de stratiers, ze leven van de kruimels van de overschotten en bij gratie van de kattenmadammen.
Ik heb gewacht die nacht. Wilde het spoor markeren, zou dunne witte kaarsen aansteken langsheen de lange lange route. Kleine vuurtorens, oranje gloed op het wit.


Even maar, wellicht is het u ontgaan, heeft het gesneeuwd, een handvol slechts.
Ruimschoots voldoende.
Onder het manna waakt de poëzie. Vers Wit.