De lucht is witter dan wit.
Vlokken vallen als
sneeuwvliegjes uit de hemel. Ze dansen de winter.
De stilte blank en ongerept. De stad zwijgt.
Stappen in het
wit, een éénvoetig wezen drukt zijn stempel. Trage rook uit lome schouwen.
Slaapt de stad of is ze net klaar wakker ? Een poes
passeert, pointillisme op canvas. Ze weet niet wat er gebeurt of haar overkomt,
angst en verwondering, zo schuurt ze tegen de gevels. Voor het eerst in haar
prille leven ziet ze sneeuw en het bange vermoeden dat er altijd een wit tapijt
zal blijven. Zoals de Afrikaanse Fronters honderd jaar geleden sneeuw opstuurden
in enveloppes naar hun moeders aan de evenaar.
De eeuwige sneeuw. Het gebeurt alleen in sprookjes of in
Sneeuwlanden uiteraard, ver weg, langs de
kanten van de Noordpool.
Volop winter, dat is even een auto-arme avond dit keer, zij
het zonder fietsers. Sneeuwfietsen had een gat in de markt kunnen zijn, maar de
sneeuw is bang en vluchtig.
Maar zie, daar zijn de kattenmadammen weer, onverschrokken
en hondstrouw. Je kan zo de onderduikadressen traceren van de straatkatten.
Loop de sporen na, ze leiden je naar de verborgen hoeken en spleten waar alleen
de havelozen en verlepten hokken. Hier huizen de stratiers, ze leven van de kruimels van de overschotten en bij
gratie van de kattenmadammen.
Ik heb gewacht die nacht. Wilde het spoor markeren, zou
dunne witte kaarsen aansteken langsheen de lange lange route. Kleine
vuurtorens, oranje gloed op het wit.
Even maar, wellicht is het u ontgaan, heeft het gesneeuwd,
een handvol slechts.
Ruimschoots voldoende.
Onder het manna waakt de poëzie.
Vers Wit.
Vers wit.
BeantwoordenVerwijderen