woensdag 16 januari 2013

Het Kleine Meisje en de Sneeuw




Een klein meisje plakt met haar gezichtje tegen het venster alsof ze het hele landschap wil opslokken. Buiten het eerste wit van een winter die aarzelt. Meer nog dan zand is sneeuw voor het kind een droomfabriek. Voor heel even maar, een bevroren luchtspiegeling, fragiel, broos, begeerlijk.
Het meisje wil Uit Stappen zoals ze dat zo mooi gekapt uitdrukt.  Ze wil buiten in de sneeuw dollen, een sneeuwman rollen. Dat lukt moeilijk vanuit een rijdende trein. De vader, een Turkse Vlaming met obligate knevel, kan ze sussen : "Hier is het lekker warm schat, straks gaan we stappen." Als de deur opengaat in Sint-Agatha-Berchem weet ze dat het koud is buiten. "Zie je wel," zegt de man met de voortreffelijk gepoetste bruine schoenen, ondanks de kleverige brij op straat.
Dan zwijgt het meisje en kijkt, mondje open, verblind en verbijsterd door het wit. Papa valt in slaap, heel zachtjes, lichtjes knikkend in de wiegende trein op een vroege zondagnamiddag. Het andere dochtertje doet sssst naar haar zusje die antwoordt met een korte knik. Twee ukjes van hooguit tien die zorg dragen voor pap.

Waar is mam, vraag ik me dan altijd af. Ze zijn naar de Zuidmarkt geweest, een buggy vol, de scherpe geur van  groene prei en blozende appels. Ze wonen ergens in de provincie, op de lijn tussen Brussel-Zuid en Aalst, in één van de nieuwe migratiegemeentes. Waar is mam ?
Het Venstermeisje geeft antwoord met een vraag :
"Als ons nieuw broertje of zusje wordt geboren, gaat het dan ook sneeuwen ?" - "Dat weet ik niet schat, dat zou wel mooi zijn."
"Leuk hé papa, een sneeuwkindje."
Dat heet poëzie, ongerept, de onschuld zelve, ontfutseld uit een onbevlekt kindermondje. Zomaar voor het rapen.

 

 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten