Een klein meisje plakt met haar gezichtje tegen het venster
alsof ze het hele landschap wil opslokken. Buiten het eerste wit van een winter
die aarzelt. Meer nog dan zand is sneeuw voor het kind een droomfabriek. Voor
heel even maar, een bevroren luchtspiegeling, fragiel, broos, begeerlijk.
Het meisje wil Uit Stappen zoals ze dat zo mooi gekapt
uitdrukt. Ze wil buiten in de sneeuw
dollen, een sneeuwman rollen. Dat lukt moeilijk vanuit een rijdende trein. De
vader, een Turkse Vlaming met obligate knevel, kan ze sussen : "Hier is
het lekker warm schat, straks gaan we stappen." Als de deur opengaat in
Sint-Agatha-Berchem weet ze dat het koud is buiten. "Zie je wel,"
zegt de man met de voortreffelijk gepoetste bruine schoenen, ondanks de
kleverige brij op straat.
Dan zwijgt het meisje en kijkt, mondje open, verblind en
verbijsterd door het wit. Papa valt in slaap, heel zachtjes, lichtjes knikkend
in de wiegende trein op een vroege zondagnamiddag. Het andere dochtertje doet
sssst naar haar zusje die antwoordt met een korte knik. Twee ukjes van hooguit
tien die zorg dragen voor pap.
Waar is mam, vraag ik me dan altijd af. Ze zijn naar de
Zuidmarkt geweest, een buggy vol, de scherpe geur van groene prei en blozende appels. Ze wonen
ergens in de provincie, op de lijn tussen Brussel-Zuid en Aalst, in één van de
nieuwe migratiegemeentes. Waar is mam ?
Het Venstermeisje geeft antwoord met een vraag :
"Als ons nieuw broertje of zusje wordt geboren, gaat
het dan ook sneeuwen ?" - "Dat weet ik niet schat, dat zou wel mooi
zijn."
"Leuk hé papa, een sneeuwkindje."
Dat heet poëzie, ongerept, de onschuld zelve, ontfutseld uit een
onbevlekt kindermondje. Zomaar voor het rapen.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten