Op tram 51 zit ik naast een reusachtige donkere Afrikaan met een fonkelende blik.
Zijn benen zijn zo lang dat zijn kniëen moeiteloos tot aan de overkant van de bank reiken.
Geen mens die daar nog een speld tussen krijgt. Hij is dunnetjes gekleed voor de tijd van het jaar, een lichte regenjas met alleen een blauwe sjaal en een T-shirt.
Naast hem is een uiterst fragiel blond meisje komen zitten.
Smal en klein, zwaar geschminkt, één blik van hem en ze wordt helemaal opgezogen.
Groter contrast is er niet : de grote zwarte man naast de ragfijne bleekscheet.
Er is plaats zat op de tram maar het meisje verkiest de nabijheid van de reus.
Hem kan het niet schelen, hij merkt amper dat er een vliegje naast hem is komen zitten.
Zij zoekt beschutting en geborgenheid, ik lees het in haar bange blik.
Nog even en ze gaat op zijn schouder leunen en als het goed voor hem is gaat ze straks gaan huilen, met lange uithalen en veel gesnot.
Hij zal dan even met zijn hoofd tegen het hare leunen en tsss, tsss zeggen.
Maar het verloopt anders.
Aan de Ninoofse Poort gaat hij eruit, als hij haar passeert wordt ze plots helemaal onzichtbaar, even denk ik dat ze wordt opgeslokt, weggerukt van deze aardkloot.
Maar als het stof is neergedwarreld zie ik haar triest naar hem kijken als hij met grote passen richting Fabrieksstraat stapt.
Hij had haar zelfs geen blik gegund, daar gaat haar grote Zwarte Prins, hij is te vroeg vertrokken of zij telaat opgestapt.
Het menselijk bestaan is een aaneenschakeling van toevallige ontmoetingen : een schichtige blik, een simpele aanraking, een voorzichtig woord.
Het begin van een leven of helemaal niets.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten