In het maagdelijke Fontainasparkje is er welgeteld één passante.
Een zwarte vrouw trekt een diep spoor door de verse sneeuw.
Ze heeft gekleurde vlechtjes en behalve wandelen zingt ze luidkeels en uitgelaten.
Praise the Lord !
Is ze verrukt omwille van het witte manna dat zomaar uit de lucht komt gedwarreld ?
Het doet me denken aan het verhaal van de oude Westvlaming. Tijdens de Groote Oorlog staken Senegalese soldaten - indertijd overgevaren als kanonnenvoer - de sneeuw in een enveloppe en stuurden die op naar hun moeder, zo verbaasd waren ze.
Sneeuw in een briefomslag van de barre Ijzervlakte naar de dorre Sahel.
Deze vrouw is evenzeer verwonderd, het is een vreugdezang, iets dat ons vreemd is.
We vinden het allang vanzelfsprekend, de wonderen der natuur, straffer nog, we gaan er over sakkeren.
Te glad, gevaarlijk op de weg, files, vertraging op het spoor.
Afrikanen niet, die bezingen de natuurverschijnselen als geschenken van Moeder Aarde, al hebben ze ruimschoots hun deel in de ellende van de opwarming van de aarde.
Wat verder in de Kartuizersstraat is er toch nog vreugde omwille van het bevroren kristal.
Vier volwassen mannen, in keurig kostuum, gooien sneeuwballen naar mekaar, stellen zich verdekt op achter een wagen of in het portiek van een herenhuis. Ze roepen en schreeuwen als uitgelaten schooljongens.
Sneeuw maakt het kind in ons wakker, en bij uitstek mannen blijven Grote Kinderen.
Voor één keer mag het.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten