Ze praten niet. Noch tegen mekaar, noch tegen zichzelf. Hun
blikken zijn bedompt, het haar sluik. Ze zijn niet voornaam noch slordig
gekleed. Heel gewoon. Amper veertien, veel te snel opgeschoten. De broers
gedogen mekaar, ze zijn niet chagrijnig noch vrolijk voor elkaar, ze zijn
gewoon toevallig geboren in hetzelfde nest.
Ze stappen uit bus 13 aan de troosteloze blokken van
Faubourg Jette. Hier is de stad en het buitenleven ver weg, al wordt het
verkocht als het beste van die twee werelden.
Ze stappen achter mekaar, de jongste wellicht een jaar
jonger, daarachter zijn broer.
Ze gaan traag en gelaten, thuis wacht er enkel leegte. Een vader die ze maar amper kenden,
een te klein hok voor twee jongens die te snel groeien, een moeder aan de
pillen. Ze zorgen zelf voor, wat heet, het avondmaal.
Op school worden ze geduld. Soms als er een slachtoffer
ontbreekt of als de Macho zich wil laten gelden worden ze eruit gepikt, de
zwakste schakels. Maar niet continu. Ze ondergaan het onderworpen, nooit een
glimlach maar evenmin, gehard, nooit een traan. Alsof alles is vergrendeld. Daarom
is pesten onbetekenend. Het ketst af.
Zo gaan ze lijdzaam naar de blokken, de wind heeft vrij spel
tussen de hoge spleten.
De dralende jongens van bus 13.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten