De man, vijfendertig, knap, kijkt voor zich uit. Zij zit
naast hem, heel dichtbij, haast op zijn schoot, legt haar hand op zijn knie,
hij antwoordt teder, sprakeloos.
Bekijken mekaar heel even, verkrampte lach, hij neemt zijn
bril af, zet hem weer op. Een oudere man en vrouw en nog een vrouw van dezelfde
leeftijd zitten rond de tafel. Onwennig, opzij kijkend bijwijlen, soms naar het
jongere koppel, antwoorden met een geforceerde glimlach.
De oudere vrouw raakt met haar hand de schouder van de jonge
man, vertwijfeld, hij lacht beleefd.
Wachten.
Overstuur, een man, een oom, een broer ? Hij komt te
gehaast, te luid, te druk. Iets ouder dan de man. Hoe ? Wat ? Waarom ? Ze
hebben geen antwoord. De oudste vraagt hem zacht om te zitten.
Een telefoon gaat. De man neemt op. Ja, vanochtend, neen ze had het niet gezien.. ja, mmm – net vóór de
schoolpoort, - ja……ja….. mmmm – we moeten wachten…. Ja, ja – neen - …….Toch, ja….
Mmmm – ja, bedankt voor ’t bellen.
De ‘oom’ kalmeert maar blijft zenuwachtig. De dame tegenover
hem praat stil op hem in. Hij staat op, neemt zijn mobieltje, hij kan zo niet
blijven. Machteloos.
Een vrouw komt iets zeggen, een witkiel met een badge. Ze
knikken. Ze lacht met scheve mondhoek, zegt iets dat lijkt op veel moed nog. Ze knikken.
Dan wordt er
kort iets gezegd, dan weer niet.
Niets doet ertoe. Wachten. Iedere handeling lijkt nu
onfatsoenlijk. Praten, zwijgen, drinken, eten, godbetert lezen. Het doelloze
staren.
Elk in gedachten, angst, hoop en wanhoop.
Mateloos langzaam gaat de tijd. De zon in het cafetaria
stoort.
De vrouw, ze moet de grootmoeder zijn, drinkt van haar koude koffie. Ze
kijken naar haar.
Traag verstrijkt iedere minuut, elke seconde telt.
Zo passeert de langste dag ooit. Oneindig.
Het ellendige wachten op iets of niets.