woensdag 28 januari 2015

Er staan zware hekken vóór het politiekantoor aan de Graaf van Vlaanderen. Een jonge flik met zwaar wapen praat ongedwongen met twee oudere agenten. De dreiging van het wapen verkruimelt door het ontspannen gedrag van het drietal. Misschien is het gewoon een waterpistool ? Straks spuit hij de passerende schoolkinderen nat, het was maar om te lachen nietwaar. Het is niet echt, kijk maar, Floep ! Ze schateren, de agenten en de kinderen, alles peis en vree daar aan de rue du Facteur.

In het café op de hoek wordt ongegeneerd gerookt, geen mens aan de Parvis van Molenbeek die daar op dit moment van de geschiedenis een punt van maakt.
Vier schooljongens, net de lagere school ontgroeid, spelen kaart onder de te luide TV. Ze lachen, op deze lome woensdagvoormiddag. Ze drinken Cola puur. Buiten loeit een sirene, ergens tussen Zwarte Vijvers en Beekkant.

Een telefoon gaat, de zware man neemt op en roept meteen iets overstaanbaars in een donkere taal. Hij legt af, bromt iets tegen de anderen, drie veertigers, ze wachten en drinken gulzig Maes uit de fles. De zware gaat daarna lang zitten peuteren met zijn wijsvinger in zijn enorme neus. Ik kijk weg.
Dan zegt de vrouw achter de toog iets. Ze lachen. De drie mannen tellen hun klein geld, het wordt uitgestrooid op de tafel, ze leggen samen, iets klopt niet.
De kale, met de diepe listige blik, hij vertrouwt me niet, heeft het profiel van een meedogenloze huurmoordenaar of een verleden als sniper in de heuvels bij Sarajevo.
Er is een begin van regen, in het café hangt een groezelige warmte.
Een oudere man en vrouw komen binnen, Molenbeekois old school. De vrouw steekt meteen een sigaret op, hij legt zijn pet op tafel, wrijft zijn gezicht droog. Ze brengt pils in een glas en porto, zonder dat ze het vragen. Ze knikken, gedag of merci. De drie mannen bestellen opnieuw Maes, er is nog wat nikkel over.

Joelende kinderen en onderkoelde pubers passeren langszij rond de hekken. De jonge wachter kijkt heel ernstig naar het jonge geweld. De sniper monstert het gebeuren. Zijn ogen fonkelen, zijn handen jeuken.

Dan passeert het jongetje, hij komt amper boven het raam, wuift naar zijn vader. Hij gaat naar buiten, de kale, buigt zich vriendelijk over het kind, lacht uitbundig. Dan gaan ze weg, hand in hand, de huisvader en het uitgelaten kind, hij vertelt honderduit, dwars door het park van de Bonnevie.

maandag 12 januari 2015

La Femme fait l'homme

Zij is mooi maar niet verpletterend. Net haar spiegeltje opgeborgen in een zwarte glimmende handtas.
Hij bedoelde het zo niet. Zij interpreteerde het anders. Zij kijkt naar links, hand op de kin. 
Het is druk bij Haagen Dazs in de Midi. Het is er altijd druk en altijd, altijd zijn er Roma’s die bedelen, kind op de arm. J’ai aussi un enfant, blaft de Afrikaanse vrouw de te jonge moeder toe.

Eerst kijkt hij wat aarzelend, door zijn oogleden, ze blijft dwars liggen. Dan voluit naar haar, ze verroert voor geen vin. Hij zoekt naar een gepaste insteek, wikt zijn woorden, lijkt in stilte de juiste voorzet af te wegen, de geschikte zin te snijden.
Dan stamelt hij iets, zij blijft averechts kijken. Ijselijk stil aan de overkant, ze hoeft helemaal niks te doen. Gewoon ijzingwekkend stil, een sfinx, onbereikbaar. Hij gaat voort, onderdanig, verontschuldigend, dat hij begrijpt dat ze gekwetst is, hij het verkeerd verwoordde maar helemaal anders bedoelde. Ze lacht heel heel dunnetjes, vermakelijk, maar hij merkt daar niks van. Hij gaat door, gebruikt  beide handen om zijn betoog kracht bij te zetten.
Hoe diep laat ze hem door het stof kruipen ? Hoe lang moet hij op zijn knieën bedelen, smeken, kwijlen ? Hij schudt van neen, wanhopig smachtend, zoekt naar nieuwe excuses. Haar ogen fonkelen, zo meteen gaat hij plat op de buik, wentelend in de modder, ze kan hem zo vertrappelen.
Zo ver mag ze niet gaan, dan kan het keren, moet zij breken, dat moet ze voorkomen. Het komt er op aan het juiste evenwicht te bewaren, hem de illusie laten dat ze wel zal kantelen, maar nu nog niet. Nog even sissen in de pan. Nu kijkt ze even voor zich uit, alsof ze aarzelt, dan weer hoofd opzij.
Hij zoekt een nieuwe uitweg, belooft iets, haast kwijnend. Ze lacht opnieuw zonder dat hij het merkt, het is genoeg geweest. Hij ligt nu helemaal aan haar voeten, een schoothondje op zijn rug, pootjes omhoog geeft hij zich gewonnen.
Ze keert zich, glimlach weg, uitgestreken gezicht. Ze zegt iets, kort, beetje gebiedend. Dan haast hij zich naar de toog, onderwijl schikt ze haar haar. Je ziet haar opnieuw fijntjes lachen in het ronde spiegeltje. Ze sluit het kleinood. Hij brengt de koffie. Nog vóór hij gaat zitten zegt ze nog iets.

Hij knikt, een knipmes gelijk, is al weer onderweg.

maandag 5 januari 2015

Un air important

Hij houdt de laptoptas strak op de knieën, stel dat de schootcomputer zou gaan lopen ? Zoveel is zeker : er zit van alles in de box, behalve een laptop.
Een zwart ketje belt onafgebroken maar vooral heel luid met zijn speelgoedmobieltje. Er zijn problemen op kantoor en het baasje moet dit varkentje even gaan wassen. Er moet snel, subito presto, een wagen komen want de bestelling wordt koud en Claude moet alles klaar zetten want Gerard is ziek, zoals gewoonlijk nietwaar.
Het moet vooruit gaan want zijn geduld raakt stilaan op, dat geeft hij nog even mee. Dan bergt hij zijn roze GSM en kijkt kwaad naar buiten in de donkerte van de tunnel tussen Beurs en Lemonnier.

Naast mij staat de man die een echte smartphone hanteert, hij tokkelt een boodschap en gaat dan zijn berichten checken. Een lange lijst, soms lacht hij, maar zelden. Dan fronsen zijn wenkbrauwen, één keer schudt hij het hoofd. Hij begint opnieuw driftig te tokkelen, iets verontrust hem. De gehaaste spoed. In de spiegel van het raam een snelle wreef door het haar.
De jonge vrouw achter mij, die opvalt door haar scherpe Coco Noir kijkt nooit in het raam, tenzij in een haast onvoelbare flits, een rien de rien, een oogopslag voorbij. Doordrongen van haar inaccessibilité, stijf gemaquilleerd, alles in de juiste plooi, ongenaakbaar. De koele Ijskoningin, ne la touchez pas, elle est promis au Roi.


Maar op het perron aan de Parvis van Sint-Gillis zit de schooier. Hijzelf : niks étiquette, fatsoen, schone schijn of gladgestreken maniertjes. Hij blijft kijken naar zijn hond, een volwassen wolf met fonkelende ogen. Kijk maar, dit beest is helemaal van mij.