vrijdag 25 april 2014

De Gele Lijn

Hij passeert, defileert haast in zijn flamboyante kamerjas, de grijze zeventiger, zwarte puntige pantoffels, kleurrijk gewaad. Het aroma van lichte parfum, beetje zwoel. Ook aan het ziekbed blijft hij van stand, stijl, coiffure gesoigneerd, handen op de rug.

Hij kruist de man in gesteven grijze broek, in de brede middengang van het UZ. Zelfde leeftijd, de flamboyante kuiert, de man in gesteven broek en grijze pet stapt gejaagd en onregelmatig.
Kom, ek zal ekik a valies droagen, zegt zijn vrouw, een klein kogelrond vrouwtje. Er is nog een chaperonne, vermoedelijk de chauffeur, ze houdt een beetje afstand, maar is heel vertrouwd met het koppel.
Hij weert zijn vrouw af, 'k zen ekik geen kind zenne..
Ze aarzelen aan de ronde zetels achteraan : links ? Rechts ?
Hij is zenuwachtig, zij mag niet blijven, had het nog gevraagd maar de dokter had het weg gelachen.
Meneer wordt hier goed verzorgd mevrouw, maak u geen zorgen.
Jamaar, maar dat durfde ze niet te zeggen waar hij bij was, hij plakt nog alleen zijn boterhammen nie.
Kamer alleen, dat spreekt. Hij gaat nooit nie buiten niewaar.
Hij drentelt rond met zijn mega valies, gepakt voor een blijkbaar verre reis. Zij draait ook wat hulpeloos over en weer.
De chauffeur, een grotere rondborstige dame, meer van de wereld, neemt het heft in handen.
Niet overrompelend, heel bedaard.
Zo lopen ze over de gele lijn, achter mekaar om de draad niet te verliezen, als gedweeë schapen.
De vrouw wijst naar de bordjes, de man schudt het hoofd. De chauffeur, zij wacht, stelt ze gerust.
Hij kijkt naar zijn polshorloge, één uur te vroeg, de chaperonne monkelt onmerkbaar.
Vleus zen we nog te loate.
Voor hen strekt zich de ellenlange gele streep uit. Als een oneindige bestemming.
Men weet maar nooit.

vrijdag 18 april 2014

Jamais content

Em is weir ambetant, een bitje jamais content.
Wa moet em mier emmen ? zegt de dikke madam die ook binnen haar hoed niet aflegt - em eit zen eiten en drinken en es op zen gemak.
De goudgele kanarie fladdert nerveus in de kleine kooi. Het lijkt alsof hij zich wil zelfmoorden.
Kanaries en claustrofobie : dat moet een vreselijke kwelling zijn.
Vogels vinden daar iets op : ze weigeren voedsel.

De rolluiken dicht, het lauwe licht van een geel peertje, de twee oudere vrouwen buigen zich over het fragiele vogeltje.
Zonovergoten is de Gierstraat alsof de lente spot met de oude winter die nooit is ontwaakt.
De twee madammen keuvelen voort, de kanarie is bedaard, gaat wat zitten niksen op het enige stokje.
Door de openstaande deur tuurt het diertje naar buiten.
Zingt em skuun ?
Ze schudt haar hoofd, neije, zingen doet em al lang nie mie.
Alleij en ge soigneert em zo goed, zegt het hoedje.
Dan gaat de deur helemaal dicht.

vrijdag 11 april 2014

La promenade

Op de bank in het voortuintje van l'Eglise de St-Marcus heeft iemand het vignet van een Americain preparé gekleefd. De aankoop gebeurde op 8 april 2o14 om 1o.o2 en moest diezelfde dag nog worden geconsumeerd om voedselvergiftiging te voorkomen.
Dat vertelt de vader allemaal aan zijn zoon.
Hij lacht breed.
Ze spreken Frans, hier in de ravissante wijken van Ukkel is het Nederlands even zeldzaam als de witte kraai in het blauwe bos.
De jongen vertelt over de Tanzina Carwash die ze passeren, de vader zegt dat er ook Shampooing sieges, tapis et toit mogelijk is. En de jongen lacht opnieuw, tanden bloot, hij vraagt of de chauffeur ook wordt gecoiffeerd.

Veel veel groen in de Avenues Montjoies, of Floridas of aan de rue Zeecrabbe, aan halte Beeldhouwers,
hoe vrolijk, hoe florissant zijn de namen van de straten omzoomd door riante villa's.
De kleurlingen die passeren zijn très Stromae. Haarfijn beschrijft de man de plooi in de pantalon, de groene polo, de kanariegele sokken. Het wordt een rage, zegt de zoon.
De Ludothèque Publique is gesloten voor het publiek. Veel passages interdites. Maar het deert de jongen niet, hij ruikt de lente, de bloesems, het vers gemaaide gras aan Longchamp. 
Het toestel dat voorbij vliegt is een Boeing 707, de vogel een merel.
Attention, il y a des crottes - Je sais, zegt de zoon.
Hij informeert hoever het staat met de gerestaureerde hoeve op de hoek. De vader legt uiterst nauwkeurig de vorderingen uit, minitieus, met oog voor ieder ogenschijnlijk banaal detail. De zoon vraagt of ze al bezig zijn aan het portaal.
De jongen geniet, zelfs het ruisen van een golfballetje ver weg heeft hij opgemerkt.
Dan vervolgen ze hun trage promenade, geamuseerd, arm in arm.
Zoveel, zoveel ontgaat ons bij het flaneren.

vrijdag 4 april 2014

Nu of nooit

Hij lijkt wat verdwaasd maar omarmt haar fors in het middel.
Twee overjarige pubers proberen zich een houding te geven in de ondergrondse van Brussel Centraal.
Zij heeft haar beide armen stevig rond zijn nek alsof ze hem wil weerhouden te gaan lopen.
Af en toe waagt ze zich aan een ongelukkig danspasje surplace op de tonen van de muzak.
Ze staan geplakt tegen de gele aanplakborden en merken nooit dat ze de andere reizigers storen.
Ik ga nog efkes naar huis, zegt zij.
Waarom ? vraagt hij.

Beiden staan nog wankel, die prille zaterdagochtend.
Zij gaat nog efkes naar huis. Hij vraagt waarom.
Op je vijfenveertigste moet je niet teveel meer twijfelen, straks is je leven gepasseerd, kijk je achterom, spijt om wat niet is geweest.
Dan wordt het klaar, het licht verblindt. De va et vient van mensen, gehaast onderweg.
De ontnuchtering.
De stevige omarming : afscheid, troost, een niet willen kunnen mogen ? Of : laat me niet los ?
Het knaagt.
Efkes nog ?