De roodharige, vermoedelijk Poolse arts boezemt mij meteen
alle vertrouwen in. Ik weet niet zeker of
we iets gaan vinden, maar we gaan ons best doen.
Van die soort zijn er te weinig. Geneeskunde is geen exacte
wetenschap, ik ga u niets wijsmaken maar ik ga mijn verdomde best doen. Maar ze
vindt het, opgelucht, niet in het minst voor mij.
Ik ga u wel een beetje
pijn moeten doen, zeg het maar als het niet gaat, zegt ze in onberispelijk
Nederlands met een donker accent. Nadien legt ze me haarfijn alles uit. Een
banaal bloedvaatje heeft de roodharige arts dicht gebrand.
Een beetje pijn.
Ik moet er aan denken in het cafetaria van dezelfde kliniek. Voor mij zit een
bleek meisje, armen als breekbare potloden, haar beide benen geamputeerd. Ook
haar vingers zitten in een verband. Ze is niet gelaten, eerder opgelucht,
ontsnapt uit een hel.
Ze is nog zwak, overal hangen apparaten aan de rolstoel. Een
gezette vrouw duwt haar, maar ze weert haar vriendelijk af. De vrouw legt haar
hand op haar schouder. Ze bestelt een kleine vleesschotel, de vrouw betaalt.
Het meisje blijft lang kijken naar het mega reclamebord Latte Caramel, een reuzeglas chocolade, ze lijkt er door
gebiologeerd.
Dan gaan ze beide in een hoekje zitten, alsof ze de andere
klanten vooral niet willen storen, het is geen fraai zicht. Ze blaast haar
halflange haren uit haar gezicht, trekt met haar linkerpink de vork die dreigt
te vallen behendig op het dienbord.
Het doet een beetje
pijn haar zo te zien, een geknakt riet. Zij duwt met haar nageldunne
armpjes moedig de rolstoel. Amper twintig, het moet vooruit gaan.
Er ligt nog een heel leven open.