In de torenhoge building aan het Zuid zit ik in de kleine wachtzaal twee hoog.
Ik ben niet alleen en kom niet voor mezelf. Tot mijn verbijstering lees ik nummer "114" op het cijferbord en heb dus nog negenentwintig nummers te gaan.
In de Pensioentoren werkt men van 9u tot 11u3O en van 13u3O tot 16u.
Ik was er om 13u25, dus vijf minuten te vroeg maar er hadden zich al tientallen onverlaten vóór mij aangeboden.
Achter de balie zit een grijsaard, helemaal vergroeid met de doelgroep, net als Pater Damiaan indertijd.
Er zitten geen jonge binken in het zaaltje, de meeste zijn de zestig voorbij.
Er zit een Marokkaanse man, gekleed op zijn Paasbest, alsof zijn dochter vannamiddag trouwt, gans zijn loopbaan zit opgeborgen in een pikzwarte aktentas.
Twee Afrikaanse mannen lachen ononderbroken, het is een verstandige manier om de wachttijd door te komen.
Nadat je nummer is gepasseerd dien je opnieuw te wachten tot men je naam afroept.
De blonde vrouw van de linkerkant is vriendelijk en begroet de mensen hartelijk, alsof het goeie vrienden zijn.
De zwartharige geblokte van de rechtse gang is hardrocker, hij roept koudweg "Vanderstraeten", of "Coninckx", de man of vrouw in kwestie staat op, de rocker groet niet, keert meteen zijn rug terwijl Coninckx hem gedwee achternaloopt.
Ik hoop dat de blonde mijn naam afroept, zij zal mij begrijpen, de hardrocker daarentegen zal mij met een kluitje in het riet sturen.
De grijsaard aan de balie wordt even onderbroken omdat een vrouwelijke collega hem een kus op de wang geeft. Dat is de reden waarom er hier zo'n korte werktijden zijn, het duurt een hele poos alvorens eenieder in de hoge toren mekaar gedag kust.
De vrouw kijkt heel verwonderd maar bij nader toezien heeft ze de uitstekende oogbollen van Marty Feldman en kijkt dus immer verwonderd. Dat kan voor de pensioenaanvrager zowel hoopgevend als hopeloos overkomen.
"Tsjaikovski !" roept de blonde vrouw. Een kromme vrouw recht zich, voorzeker een achternichtje van een achterkleindochter van de Russische componist die nog een flinke duit denkt te innen van een éénmalig concert van Pjotr in het Egmontpaleis op 8 november 1876.
Een geluk voor Tsjaikovski dat ze de hardrocker niet heeft getroffen. Die zou korte metten hebben gemaakt met de toondichter.
Hij heeft nog een collega, aan de rechterkant, een kleine vriendelijke jongedame, ze tovert in een oogwenk op haar beeldscherm het ganse arbeidsverleden van mijn vader tevoorschijn.
Documenten uit de donkere jaren dertig, met de hand geschreven verloven, zijn verplichte tewerkstelling in Duitsland begin jaren veertig.
Ik word voortreffelijk geholpen, ze loodst me door een doolhof van burelen terug naar de uitgang.
Onderwijl merk ik nog een man met de ogen van Feldman, er moet veel verwondering zijn in deze toren.
Stiekem probeer ik met de lift te klimmen tot op de hoogste verdieping om te genieten van het immense uitzicht over de stad. Er moet veel misbruik zijn in deze want de lift is geblokkeerd tot het tweede.
In de Pensioentoren is The Second Floor the limit.
Buiten bedelt een jongeman op de trappen. Hij merkt zelfs niet dat er niemand geld deponeert in zijn bekertje want zijn hoofd ligt verdrietig op zijn armen, steunend op zijn opgetrokken kniëen.
Ik begrijp zijn leed, hij zal nooit tot op het tweede geraken.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten