Er zijn zo van die dagen dat er niets gebeurt. Dat er niets opvalt, niets belangwekkends, niets ontstuimig, niets verrassend.
Zoals dat onopvallende koppel bij Les Brasseurs, hij een overjarige Ignace Crombez, zij, merkwaardig genoeg van dezelfde leeftijd, ze zien mekaar oprecht graag. Zij aan zij, hand in hand, blik in blik.
Zij spreekt van haar dochter, hij van zijn dochter die rijles krijgt : "..het is niet gemakkelijk iemand te leren rijden, ik doe het liever bij vreemde mensen..", zij beaamt.
Ze wonen niet samen en zien mekaar niet in het geniep hier, in het hart van de stad.
Zoals de grootvader die met zijn kleindochtertje de kerstmarkt bezoekt. Het poedersuiker nog om de dunne lipjes, bij hem het schuim van de Kerstleffe. Hij glundert met fiere oogjes, een vriendelijke kale man met lichtgrijze moustache en een geruit hemd.
Het meisje zit in de circusschool aan de Kogelstraat, ze kruipt over het zitvlak, glijdt onder de stoel om langs de andere kant weer boven te komen. Nooit wankelt de stoel. Opa laat wijselijk begaan, hij kijkt naar de boulevard, naar de va et vient van de passanten.
Is hij wat mistroostig omdat hij geen deel meer uitmaakt van het hectische daarbuiten ?
Het gevoel niet meer mee te tellen, doet hij er nog toe ?
Hij heeft niets vrolijk of triest, eerder dromerig.
Het kleine meisje houdt hem bij de les, daagt hem uit, plaagt hem met bierkaartjes.
Opa doet er wel degelijk toe.
Zoals John Malkovich, hij zit achteraan omringd door wel zeven vrouwen, met zijn donkere diepe blik steekt hij ze allemaal moeiteloos in zijn broekzak. Zijn haarsnit is opvallend. Helemaal kaal, een fijne ringbaard maar hij laat die doorlopen tot hoog boven zijn oren met een forse zwenking naar achteren.
Het heeft hem nog een duivelser look, dat kan geen toeval zijn.
Hij voert niet het hoge woord maar staat wel helemaal in the picture.
Zoals de jonge bink en zijn vriendinnetje gewoon een koffie komen drinken op een koude winternamiddag.
Zij draagt het sjaaltje van de jeugdbeweging, maar het kan fake zijn.
Ze lachen de hele tijd.
Ignace en zijn vriendin niet, slechts zelden.
Maar ze genieten wel, heel soms lacht ze dan toch en bloost, hij droogt dan met zijn wijsvinger een echte of denkbeeldige traan uit haar rechterooghoek, een vreugdetraantje.
Er is een heel eenzaam meisje, ze draagt een rood rokje en een witte trui.
"Regarde pépé, c'est la fille du Père Noël". Ze lacht genegeerd, dat was niet de bedoeling.
"Elle a perdu son grand-père," antwoordt Pépé stil.
Daarop legt het kleintje heel lief haar hoofd in de schoot van opa.
Hij streelt zachtjes haar blonde haren.
Opa doet er helemaal toe.
Zo zijn er van die dagen dat er helemaal niets gebeurt in deze stad, in dit café, op deze plek, op een moment waar het had mogen sneeuwen.
Maar schijn bedriegt.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten