Ze is zo dun als bamboe en even onbuigzaam.
Naast haar loopt een onhandige blonde slungel, een zwartharige kleuter aan de hand.
Zij roept hem voortdurend van alle onhebbelijks toe, hij reageert gelaten, trekt zijn schouders op, antwoordt amper.
Zij is ontegensprekelijk jonger, al is er niet het manifeste verschil zoals vaak bij dit soort koppels.
Zij weet van wanten, in gebroken Engels, maar dat stoort haar in genendele om haar mannetje te staan.
Ze lopen met twee koters op de Brusselse Foor ter hoogte van Terre Neuve, wellicht had zij zich ook een ander Nieuw Land gedroomd. Er is de geur van aangebrande haring, de smog van ongedurige auto's, de immer grijze hemel, het gedonder met haar domme koppige man.
Zij draagt het zwaarste kind, een jongetje met dunne oogjes, die nooit stilzit.
Zij wil de kinderen wat vertier gunnen, hij houdt de knip op de portemonnee.
Hij wil weg, liefst nu dan straks, ver weg van het lawaaierige vertier. Op zijn gemak de Tour de France afzien, terwijl zij oppast, strijkt en kookt. Zwijgen en werken.
"On avait demandé des bras et on nous a envoyé des hommes," zeiden verbouwereerde patroons, midden de jaren zestig, toen hun Marocains plots de mond roerden.
Het duurt generaties eer de geest van het kolonialisme is uitgeroeid.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten