Julia was indertijd uit de Diepe Vlaanders in Brussel geland. Haar man was onderhoudsmecanicien bij de Brusselse tram, dat waren onregelmatige uren.
En wat maakt het uit waar men woont als men goed zijn brood verdient.
Ze hebben goed geboerd. Een groot huis was toen nog betaalbaar maar nu veel te groot voor haar alleen.
Haar man had gelukkig ook nog een appartementje gekocht, eigenlijk bedoeld voor de enige zoon.
Die is allang terug naar de Diepe Vlaanders. Zij heeft het huis verhuurd en bewoont de kleine flat : meer dan groot genoeg voor haarzelf.
Haar man is al een paar jaar overleden. Toen hij nog dementeerde had ze nog haar bezigheid, het vulde haar namiddagen over en weer naar het verzorgingstehuis.
Met haar zoon ligt ze overhoop : geldkwesties.
Heel af en toe komt de kleinzoon langs, om zich ervan te vergewissen dat ze nog altijd leeft en kwestie van de erfenis niet te ontlopen.
Zij heeft dit door maar gedoogt het : het is beter dan niets.
Ze kan het alleen zijn en de eenzaamheid niet dragen.
De stad verlaten was een optie : maar waarnaartoe ?
Hier is alles gekend en bereikbaar, ginder moest ze alles vanop nul herbeginnen.
Om te overleven heeft ze een uitgebreid netwerk gespannen van welzijnswerkers, Wit-Gele Kruisen, maatschappelijk werkers en vrijwilligersters uit diverse bezoekersgroepen.
Ze vertelt tegen iedereen hetzelfde verhaal, vol zelfmedelijden en overvloedig bitter gekruid.
Ze heeft minstens twee huisartsen, hoe ze het flikt weet ik niet, maar ze houdt ze alletwee - of misschien zelfs meer - aan het lijntje.
Ik tref ze op het terras van Les Brasseurs op de Anspach.
Ze had terug een nieuwe dokter. De andere twee waren er ook nog. Die kwamen alleen op visite, de kalmeermiddelen en anti-depressiva ging ze nooit halen, ze volgde enkel de medicatie van de jonge dokter.
"Een sympathieke jongen," zei ze, "maar hij moet nog veel leren."
Dat denk ik ook.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten