Zuidstation aan de Fonsny, zaterdagavond laat.
Twee verlepte meisjes dansen een polka voor het gebroken glas van de ingang.
Een gave ruit zou een leugen zijn.
Een dronken man en vrouw discussiëren luid, onverstaanbaar gebrabbel, zij verstaan mekaar wel.
Een slordige Afrikaanse man rookt op het voetpad.
Een schooier met Walesa-snor van Oosteuropese komaf, komt naar hem toe en vraagt een sigaret.
Onderwijl houdt hij zijn rechterhand op zijn hart, hij vraagt het met liefde voor de man.
De Afrikaan reikt hem een saffie aan en steekt er zelf nog één op.
De snor geeft hem een vuurtje.
Er ontspint zich een gesprek tussen beide ontheemden.
De blanke man grijpt nog een aantal keren naar zijn hart om zijn milde schenker uitgebreid te bedanken, maar de andere stelt al snel een vraag.
Daar gaat de Oosteuropeaan gretig op in.
De Afrikaan is geïnteresseerd in zijn herkomst en waar hij slaapt.
Hoelang is hij hier al ?
Daarop vraagt de snor één en ander.
Sjofele kledij, propere manieren.
Ieder doet zijn zeg. Er wordt geluisterd, er is interesse.
Er is een zwaar verleden, het kan alleen maar beter gaan, dat is de teneur.
De twee dansende meisjes vallen zwaar voorover en giechelen, de drank verdooft hun pijn.
De twee mannen schudden mekaar uitgebreid de hand.
Er is weinig gesproken, maar hun afscheid is veelzeggend.
Zij zullen de nacht wel doorkomen.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten