Alle, maar dan ook alle stoelen zijn bezet tussen Verschueren en Den Union.
Eén meisje met opgetrokken witte knieën zit op de trappen van de Sint-Gilliskerk. Ze wacht, er straalt een mysterieuze glimlach in haar ogen.
Vier zwaarlijvige Tziganes spelen vrolijke melodieën. Iedereen, zonder enige uitzondering, geeft een muntstuk aan de goedlachse man met het witte hemd, accordeon op de rug.
Er valt een stoel, zomaar, zonder aanleiding.
Het Italiaanse koppel naast mij doet zich tegoed aan kaas, brood en wijn terwijl ze roken.
Een meisje in matrozenkostuum breekt de ketting van haar fiets vlak vóór het café.
Het lijkt afgesproken, want ze kent het drietal aan het groene tafeltje. Ze lachen uitbundig, zij schuift aan.
Mannen zwaaien uitgelaten uit de open vensters van hun rode Skoda naar een kompaan op het trottoir van Le Louvre.
Twee vrouwen kussen.
"ça va ?
"ça va ? Ehben, t'est dans le quartier ?"
"A oui, je fais mes courses."
"On boit un verre ?"
"Pourqoui pas ?"
Het meisje met de witte knieën wordt opgepikt door een knappe mesties met donkere kuiten.
Slechts een heel licht briesje beroert de groene bladeren. Een fragiele touch van David Claerbout, zomaar gratuit op de Parvis.
Een wispelturig aroma van versgebakken wafels en gas verspreidt zich over het terras.
Een meisje zegt zomaar : "On attrape le temps." Dat zegt alles en niets. Dat heet poëzie.
Zomer in Brussel.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten